Koos Meinderts is een bekend jeugdboekenschrijver, stond samen met jeugdvriend Harrie Jekkers op de planken en schreef samen met hem aan al zijn programma’s. Voor het Jeugdtheater Hofplein schreef het tweetal inmiddels vier musicals, waarvan “De Winterkoningin” de laatste is. Het begon met Piggelmee. De twee volgende werden bewerkingen van Koos Meinderts’ jeugdboeken. De Club van Lelijke Kinderen (dat vorig seizoen ook door het land heeft getourd) en De Snoepwinkel van Zevensloten, dat binnenkort weer opgevoerd zal worden in Roosendaal en Breda door de lokale afdeling aldaar.
We spraken met hem in het bijzijn van partner Annette Fienieg, die ook de poster voor de voorstelling heeft ontworpen vlak voor cast B de premiere-voorstelling zou gaan spelen. Cast A had de avond ervoor de premiere gespeeld, met de schrijver tussen het publiek.
Hoe is de voorstelling “de Winterkoningin” ontstaan.
Naast de voorstellingen die ik zelf heb geschreven ga ook naar andere voorstellingen kijken, zo ook de kerstvoorstellingen. En ik vond dat deze altijd zo weinig met kerst en met winter te maken hadden. Toen heb ik een keer met mijn grote kop gezegd. Er moet een keer een stuk komen met kerst en winter, dat je weet welk seizoen het is. En als je dan zo’n grote kop hebt keert dat zich tegen je. Ze zeiden: Da’s goed, schrijf er maar eens eentje als je wil. Daar ben ik dus over na gaan denken en daar is deze voorstelling uitgekomen.
Dit is de eerste voorstelling die niet is gemaakt op basis van een bestaand verhaal Twee voorstellingen waren inderdaad op basis van eigen kinderboeken en de eerste was een bewerking van Piggelmee, wel een vrije bewerking. En dit is helemaal van voor af aan voor het theater geschreven. Misschien dat ik er nog wel een boek van ga maken. Dat is eens een keer andersom.
Is dat anders?
Dat is in zoverre anders dat bij een bestaand boek het verhaal zich al heeft bewezen. “De Club van Lelijke Kinderen” was al een wat ouder boek en daarvan wist ik dat het verhaal deugt en dat de kinderen het leuk vinden. Nu had ik dus geen houvast aan het verhaal. Dat maakte het wel moeilijker om deze voorstelling te schrijven.
En als je het schrijven van het verhaal voor een boek en het schrijven van en voorstelling vergelijkt
Dat komt dan meer bij elkaar in de buurt. Natuurlijk kun je in een verhaal makkelijker vertellen dan in een voorstelling. Dan schrijf je gewoon “tien jaar geleden” en dan is het dat; in een theaterstuk moet je daar een oplossing voor verzinnen.
Ik heb altijd als ik begin vaag een rode lijn en dan ga ik gewoon beginnen. Maar dan kan het nog alle kanten uit, vooral aan het begin. Op een gegeven moment leg je je vast en is de toon gezet. Dat duurde ook even bij dit verhaal, voordat ik de goede toon te pakken had. Ik wilde dat het een sprookje moest zijn, maar hoe laat je dat zien. Alleen de winterkoningin is te weinig. Toen heb ik er een scène voor geschreven met engeltjes die het verhaal gaan vertellen en door de taal die ze spreken wordt het een sprookje. “Lang geleden in het Hoge Noorden” Zo word je in de sfeer van het sprookje getrokken. Toen ik dat had gevonden veranderden alle scènes wat van toon en heb ik een boel herschreven. Aanvankelijk wilde ik beginnen met de ganzen die weggaan naar het zuiden. Dat had ook gekund, maar dat vond ik wat minder sprookjesachtig.
Zijn er meer elementen die het echt een sprookje maken
De Winterkoningin, die in een kasteel woont en voor de winter zorgt. Er komt een sneeuwgeest in voor. Een gans die zijn vleugels afgeeft als zij op sterven ligt. Dat zijn allemaal sprookjeselementen en dus geen realistisch verhaal. En hoe ze het hebben aangekleed in deze voorstelling; dat versterkt dat nog eens.
Je noemt het podiumbeeld. Zijn er ook beelden die je meegeeft op het moment dat je het script hebt geschreven
Als ik wat heb waarvan ik denk, misschien hebben ze er wat aan, dan hou ik me zeker niet in, maar ik vind het wel leuk om me aangenaam te laten verrassen. Als ik een boek schrijf en zij (Annette Fienieg) illustreert dan zeg ik ook niet “daar moet de zon en daar moet het huisje staan en die scene moet je tekenen”. Je geeft om zo’n moment je vertrouwen aan je illustrator of bij deze voorstelling aan regisseur Jeroen Kik. Je weet wat voor soort theater ze hier maken, dat vind je leuk en daarom ga je er voor schrijven.
Betekent dat ook dat je de repetitieperiode helemaal aan je voorbij laat gaan?
Ik ben wel een keer wezen kijken, omdat ik wel heel nieuwsgierig was en ze wat dingetjes wilden veranderen en ze dat niet achter mijn rug om wilden doen. Dus ik was wel enigszins voorbereid toen ik gisteren de definitieve voorstelling zag. (Cast A had de avond ervoor hun premièrevoorstelling gespeeld). Maar het was uiteindelijk een stuk mooier. Het was al wel even geleden en nog niet in het echte decor. Toen ik van de week hier was en het decor zag kon ik niet wachten tot het gister was en de voorstelling kon bekijken. Dat is het mooie van theater schrijven. Een boek blijft een boek; in het mooiste geval komen er prachtige illustraties bij, maar zo’n stuk gaat in het theater pas leven. Op het papier is het nog niets; het moet er van los komen.
Hou je er rekening mee dat je voor kinderen aan het schrijven bent?
Nee, maar wel dat er veel rollen in moeten zitten. We hadden het er nog over op weg hiernaartoe in de trein. Ik schrijf of monologen, dus voor 1 persoon, of van die stukken waar veel rollen in moeten zitten. Ik ga er van uit dat de acteurs alles kunnen, en anders moeten ze maar wat harder oefenen om het wel te kunnen. Dat geldt voor de muziek ook. Harrie (Jekkers) houdt er ook geen rekening mee, zo van het is voor kinderen dus ik ga er een beetje K3 in doen. Hij schrijft wat hij de mooiste melodie op die tekst vindt, en als dat ingewikkeld is, moeten ze wat harder er aan trekken. Hier zit zeker moeilijkere muziek in dan in de Snoepwinkel van Zevensloten. Dat waren wat meer dorpse nummers omdat dat paste in dat stuk, meer hoempa en driekwart. Hoewel als je dat hoekig zingt valt het ook dood neer.
Als doelgroep ben ik er niet bewust mee bezig, maar onbewust zou dat zo maar kunnen. Ik schrijf al 25 jaar kinderboeken en lees nogal veel voor op scholen waar je rechtstreeks commentaar krijgt. Zo ervaar je wel of iets raakt of niet. Daar moet je trouwens ook weer mee uitkijken, want als je op het gemiddelde kind gaat schrijven krijg je een soort grijze gehakt, wat iedereen wel aardig vindt en we eten het wel op. Je kan beter iets maken waarvan sommigen dan misschien zeggen: ‘t Is mijn smaak niet.