Kennelijk moesten de kostuums nog ontworpen worden, want op het toneel is hoofdrolspeelster Koole gehuld in een praktische overall, prima blendend met de rest van de cast. Maar de grootste verrassing is de koers die het verhaal vanaf de eerste minuut kiest: Volkstuin complex is absoluut geen subcultuurstudie.
Miranda is een schrijfster op haar retour. Erger nog, ze bevindt zich in het ‘moddergat van vergetelheid’, zoals ze zelf omschrijft. Terugkomen wil ze, het liefst met een dreun. Daarom besluit ze een thriller te schrijven. Een extreem gewelddadige thriller. En tegelijkertijd een feministische thriller. Zo’n comeback moet haar zeker een uitnodiging aan tafel bij een talkshow kunnen opleveren. Op zoek naar een rustige plek om te kunnen werken aan haar comeback vindt ze huisje 14 in een volkstuincomplex. Een oase van rust. Haar medebewoners van het complex moeten inspiratie bieden. Inspiratie voor een boek vol bloed en verderf. Maar zijn die ogenschijnlijk rustige volkstuintypes in staat om iemand uit het leven te halen?
Heel even lijkt de voorstelling zijn eerste indruk waar te maken. De steevast tweedimensionale rekwisieten (zelfs vuilniszakken zijn zo plat als een dubbeltje) doen denken aan de vrolijke, satirische stukken van Pieter Kramer (Selma And Louise). Maar Volkstuin complex gaat vooral over schrijverschap. Hoe blijft een auteur interessant voor zijn lezerspubliek? Waar haalt een romanschrijver inspiratie vandaan? Miranda weet zeker dat onder de huid van de bewoners van het complex – veelal ‘gemankeerde’ mannen – moordlust verborgen zit. Onder de control freak Barry (Daniel Cornelissen) misschien? Zal zijn fixatie op toegestane heghoogten, bestrijdingsmiddelen en tuinschoeisel hem zo ver brengen dat hij overtreders de nek omdraait? Of sinistere Joop (Rop Verheijen) die wel heel vaak wil knuffelen? Of Miranda’s eigen moeder (Tina de Bruin) die ronduit te vrijgevig is met ongevraagde moederlijke adviezen? Al snel begint de grens te vervagen tussen realiteit en de realiteit zoals Miranda hem wil. Uiteindelijk zullen er doden vallen, maar door wiens toedoen?
Schuurt het verhaal al behoorlijk, de vorm van de voorstelling doet daar een schep bovenop. En dat komt de voorstelling niet ten goede. Aan de ene kant zijn bloed en moord sleutelwoorden, aan de andere kant wordt er vooral vrolijk gezongen. Jan en Keez Groenteman zijn er beroemd om geworden en hebben ook voor deze voorstelling een handvol lichtvoetige, goed in de oren klinkende songs gecomponeerd. Even genieten is ons kennelijk niet gegund, want jammer genoeg moeten de acteurs zich daarbij vermommen als – opnieuw tweedimensionale – tomaten, bloemen en andere moestuingroente. De Paul de Leeuw-humor van de jaren negentig is terug.
In de dialogen draait het vooral om kibbelpartijen tussen goedgebekte mensen. Dat werkt goed, bij het premièrepubliek helemaal, maar het gaat hier wel om de kortetermijnlach. Zodat aan het eind van de voorstelling – als al het gelach allang is verstorven - er niets anders overblijft dan een gevoel van ‘waar heb ik nou eigenlijk naar gekeken?’. Of nog ernstiger ‘nou en?’.