“Oebele is hupsakee, oebele is tiereliereliere”. Net te jong om Oebele als jeugdsentiment te beschouwen, maar de titelsong stond destijds wel op een LP met kindertelevisieliedjes die ik vaak draaide. Ook dat is inmiddels lang geleden, dus aanstekelijk was het liedje zeker.
Oebele stamt uit het zwart-wit-televisie tijdperk. Dat vinden we ook terug in de voorstelling. Het podium is wit, en op zanger Nol Havens na is ook heel V.O.F. De Kunst in het wit gekleed. In schril contrast hiermee staat de kleding van de acht dansers uit de stal van Lucia Martas, die kleurrijker is dan je gemiddelde bontwas bij elkaar.
De voorstelling is meer dan ’ VOF de Kunst zingt liedjes uit Oebele’ , maar een echt verhaal ontbreekt. Het is meer een klein raamwerk. Joris Lutz, 41 jaar, maar zich (soms) nog voelend als 9 jaar keert terug naar zijn jeugdfantasiedorp Oebele. Maar Oebele is niet meer helemaal wat het was, geen dorp waar de tijd heeft stilgestaan, maar is inmiddels ook bewoond door kinderen van deze tijd. Hij vertelt zijn dromen van vroeger, en wordt geconfronteerd met de door hem zo ongewenste veranderingen in zijn droomdorp.
De leeftijd van de liedjes loopt al naar een halve eeuw toe, maar in deze show klinkt het merendeel toch eigentijds. De teksten zijn zelden echt oubollig, al zal iets als het bikkelspel uit ” Jonkvrouw uit de toren” bij de meeste jonge bezoekers wel vraagtekens oproepen. De muziek klinkt door de nieuwe arrangementen weer fris, of is al van oorsprong universeel. Na de matig ontvangen voorstelling Ti Ta Tovenaar is dit toch wel een revanche van Joop Stokkermans’ muziek.
In Ti Ta Tovenaar deed Joris Lutz het ook en hier dus weer. Een geloofwaardig personage neerzetten dat veel jonger is dan zijn echte leeftijd. Al is het kunstje hier deel van de show (zichzelf spelen die zich jong voelt), je gelooft het gewoon. Zijn dromen, zijn verontwaardiging, zijn egocentriciteit, het is puur. Al zal dat zeker met dank zijn aan de goede verbindende teksten van Justus van Oel blijft het een knappe prestatie.
Voor de dansers van Lucia Martas zijn juist de songs historie, maar hun rollen niet. Het energieke optreden van de dansers is de motor van de voorstelling. Sterke choreografien, en heel goed uitgevoerd. Van de zenuwen, die er wel waren, was niets te merken. Zeker de jongens (Roy en Tommie) weten met hun solo’s de show te stelen. Deze derdejaars studenten van de academie geven een prima visitekaartje af.
Elke voorstelling heeft ook een regionaal deel. Kinderen uit de regio krijgen de gelegenheid hun kwaliteiten te laten zien. In dit geval begon het met een verdienstelijke uitvoering van `Mama is morgen van mij`, gevolgd een leuke bizarre versie van `Jan Klaassen is trompetter’ op viool, onderbroken door de gerapte tekst van het nummer door de jonge violist. Een sterke breakdance-act, een humoristische buikdans en twee jonge acrobates in een groot wiel maakten de vijf acts compleet. Viel vooraf misschien te vrezen voor een blok jeugdig onvermogen, niets is dus minder waar. Het valt te hopen dat andere regio’s minstens zo veel talent hebben.
Naast vele feestnummers bevat de show ook een tweetal gevoelige songs. Joris Lutz weet te ontroeren met Vreemd huis, een schitterend nummer over alle verhuizingen die hij meemaakte. Ook Nol Havens heeft zijn ballad, maar “Maan” weet niet dezelfde emoties los te maken. Zijn stem lijkt toch meer geschikt voor de feestnummers.
Aan het einde van de voorstelling staat de zaal op zijn kop. Inderdaad, de zaal. Vanaf het balkon is de afstand toch net te groot om het feestje mee te maken. Het wordt dan een echt kijken naar de voorstelling, wat naar ik vrees toch niet de bedoeling is van de show. Dus mochten er alleen balkonplaatsen zijn is het een afrader; kun je in de zaal terecht, dan is het vijf kwartier feest om met je kinderen naartoe te gaan. Een feest dat uiteindelijk nergens over gaat natuurlijk, maar is dat nodig?