Het Pauperparadijs, van de makers van 14 de musical, had al vier eerdere levens. Drie zomers werd er gespeeld in Veenhuizen, voor het laatst nog vorig jaar (na enkele jaren corona-uitstel). Ook was de voorstelling te zien in Carré. Die laatste versie is nu te zien in het AFAS Theater in Leusden.
Het Pauperparadijs vertelt het verhaal van een ideologisch experiment om armoede de wereld uit te krijgen, te beginnen in Nederland. Als de armen uit die tijd, die bijvoorbeeld in volkswijken als de Jordaan leefden, werk en structuur zouden krijgen, en de kinderen onderwijs, zouden ze niet meer arm hoeven zijn. Hiertoe werden vanuit liefdadigheid in Veenhuizen in Drente de Koloniën van Weldadigheid opgericht. Het idee was om armen die dat willen en tot werken in staat waren hier een nieuw leven te laten opbouwen, hun slechte gewoontes te laten afleren en tegelijkertijd productief te laten zijn. Het landwerk zou dan weer voedsel opleveren, en de verkoop ervan zouden deze koloniën min of meer zichzelf moeten laten bedruipen. Toen echter het enthousiasme hiervoor minder leek dan gedacht werden ook weeskinderen vanaf 6 jaar naar Veenhuizen verscheept, en dit is de aanvang van het verhaal van de musical. Teun en Aagje zitten in een Amsterdams weeshuis, daar achtergelaten door hun (nog levende) ouders, die niet voor hen konden zorgen. Ook zij worden dus verscheept, samen met hun zieke jonge broertje, die de reis niet overleeft. In het kamp aangekomen zorgt de zelfredzame Teun al snel voor problemen, niet gewend als hij is aan de vereiste discipline van de kampdirecteur. Hij komt al snel Cato tegen, dochter van een van de bewakers van het kamp, een ex-veteraan. Spelletjes in het graan hebben zo hun gevolgen, en dientengevolge moet Teun bij de ouders van Cato langs. Zij hadden een andere huwelijkspartner in gedachte dan een pauper, die ook nog eens katholiek is. Toch volgt er toestemming, zelfs van de kampleiding. Ze slagen erin Veenhuizen te verlaten, maar in een nabijgelegen dorp blijkt het lastig met twee kinderen het hoofd boven water te houden. Langzaam maar zeker lijken de dromen Teun te verlaten, terwijl Cato deze nog volop heeft. Een laatste kans om terug naar de (voedsel)zekerheden het kamp in Veenhuizen te gaan wordt aangegrepen. Rond dit familiedrama wordt ook het ontstaan van de koloniën getoond, en hoe deze politiek in stand wordt gehouden, hoewel er tegenslag op tegenslag volgt. Telkens wordt het pragmatisch opgelost, wat de bewoners zeker niet ten goede komt, en de staatskas ook niet.
De voorstelling wordt verteld door een vertelster (Gusta Geleijnse), achter-achter-achterkleinkind van generaal van den Bosch, bedenker van het project en zo een personificatie van de schrijfster van het boek waarop de voorstelling is gebaseerd. Zij is een progressieve theatermaakster, die soms ook in discussie gaat met de personages, maar toch vooral het verhaal stuurt. Zo wisselen de scenes rond Teun zich af met de historische ontstaansgeschiedenis. Generaal van den Bosch (Ruben Brinkman) die als idealist begint met een liefdadigheidsproject, en vervolgens steeds pragmatischer wordt, en in zijn politieke rollen heel erg creatief boekhoudt om het project draaiende te houden, waarbij het neerzetten van de eerste grote stoomfabriek van Nederland zeker een heel belangrijke is. Dit vormt het kader van de uitzichtloosheid van Teun, mooi vertolkt door Danny Westerweel en zijn verstandelijk beperkte zusje Aagje (Whitney Sawyer), die door de geluidbalans helaas niet altijd goed te verstaan is. Myrthe Burger is als Teun’s love interest Cato waarschijnlijk nog het minst benijdenswaardig en speelt dat fraai, inclusief een nauwelijks gegrond optimisme. Peter Drost is als de rechtlijnige, moreel superieure directeur de boeman van het stuk. De apotheker lijkt de enige die het tegen hem opneemt, en het is daarom jammer dat deze mooie rol van Barbara Pauwels niet meer achtergrond heeft gekregen, waardoor we haar keuzes alleen als gebeurtenissen ervaren.
De liedjes in de voorstelling worden soms door de acteurs vertolkt, dan weer door de band, met componiste Lavuvu als leadzangeres. Het varieert van wat alternatieve jaren tachtig tot hippere Nederpop, met een opvallend rapnummer Handen uit de mouwen (Arbeid is zegen). Mooiste nummer is het inhoudelijk overbodige “Ik raak haar kwijt”, hartverscheurend vertolkt door Danny Westerweel: een terecht een open doekje. Wat bevreemdend werkt de toegevoegde humor: als de hele cast aantoont hoe klein het kerkje is (alleen een geraamte) is dat geestig, maar het verschijnen van een Mariachi-achtig gitaarduo is vooral raar. En voelt dat op meer momenten. Ook de artistiek dansende man die soms ten tonele verschijnt voelt als overbodig, hoewel het er best mooi uitziet. Aan mooie plaatjes veelal geen gebrek, zeker niet als het voltallig ensemble op het podium staat. Zoals de robotbewegingen in de fabriek bijvoorbeeld. Decorstukken zijn veelal geraamtes of gedeelten van gebouwen. Vergaderingen zijn bijvoorbeeld twee goed gevulde trappen. Projecties op de achtergrond ondersteunen het verhaal, zonder de show te stelen.
Dat je bij het zien van de voorstelling, mede door verwijzingen naar recente(re) politiek vergelijkingen gaat trekken met het heden ligt voor de hand. Het is daarom jammer en volstrekt overbodig om dit er nog eens expliciet bovenop te leggen in een discussie tussen generaal van den Bosch en de verteller over of het nu wel beter is dan toen. En al helemaal als de verteller tot slot met een soortgelijk initiatief op de proppen komt als haar voorouder: de mensen in de zaal kunnen toch wel 5 euro per week missen. Om vervolgens na het slotapplaus daar op geen enkele manier gevolg aan te geven, wat de kritiek inderdaad alleen maar voor de bühne maakt. Het is een anticlimax na het boeiende verhaal van Teun, Cato en Aagje en het historisch perspectief van het mislukte initiatief.