Op het CV van Theun Plantinga prijkt een groot aantal musicals. Zo was hij betrokken bij drie van de vijf producties de vorig seizoen genomineerd waren voor een Musicalworld Award voor beste jeugd/familievoorstelling, die gewonnen werd door Achtste groepers huilen niet, één van die drie. Dit seizoen was hij te zien in Jip en Janneke, en is hij nog te zien in Bonifatius. En dan is er ook nog ‘Grutte Jonge’, zijn allereerste soloprogramma. Op een terras in Amsterdam spraken wij met Theun over deze solovoorstelling.
Wanneer had je het idee: ik wil een soloprogramma gaan doen?
Dat is eigenlijk al heel lang. Mijn hele loopbaan, al tien jaar, heb ik een denkbeeldige koffer bij me met dingen die ik de wereld in wil gooien, wil gaan doen. Daar hoorde vroeger bij: ik wil professioneel acteur worden. Toen ik nog in Friesland woonde was dat spelen bij Tryater. Daarna was dat spelen door het land. Dat is allemaal gebeurd. Ik wil als regisseur dingen doen: dat gaat ook goed, en komend jaar mag ik bij Theater Terra mijn eerste grote zaal productie maken (Koning van Katoren). Nu zaten er nog dingen in als ‘Ik wil een solo maken’ en ‘ik wil een eigen cd maken’.
Ik speelde in 2009 Meneer Dinges voor het Amsterdams Kleinkunst Festival, een mini-musical in Bellevue over Johnny & Jones en kwam dus in aanraking met dat repertoire. Ik kreeg daar veel complimenten over en dat ik naast het gegalm van musical ook de kleinkunst goed wist te brengen. Toen dacht ik, dat is inderdaad wel een kant die ik nog een keer op wil. Vervolgens werd ik gebeld door Radio 2 en werd ik uitgeroepen tot één van de vijf of zes kleinkunsttalenten en mocht ik eens in de vijf/zes weken in het programma komen met eigen repertoire en twee kleinkunstcovers. Dat was te gek. Dus ineens zat ik in de kleinkunstmolen. Daarna kwam ik bij Achtste groepers huilen niet en producente Henrike van Engelenburg zei: “Ik weet dat jij ooit een solo wil maken, misschien moeten we die gewoon proberen te verkopen, kijken wat het doet.” Na drie weken stonden er dertig voorstellingen op. Twee jaar terug wisten we dus dat de speellijst er lag. Toen begon het dus met ideeën en het schrijven van liedjes - ik was toen nog op de radio te horen, dus was heel erg gefocust op de liedjes eerst — en nu ligt er dus een solovoorstelling. De cd komt later. Het blijkt erg tijdrovend om een goede voorstelling te maken, en een cd zo maken dat alles er goed op staat kost dan nog het dubbele aan tijd. Die stel ik dus uit; dat wordt een apart project. Daar komen liedjes op te staan die nu in de voorstelling zitten, maar ook liedjes die de voorstelling niet gehaald hebben.
Een jaar geleden stond je al op de Uitmarkt.
Ja vreselijk. Ik speel natuurlijk laat in het seizoen, dus ik had toen alleen nog liedmateriaal. Ik heb toen vier nummers gezongen in een soort ballad-achtig genre dat het een heilig ding werd. Het ging over God, bijna dood en liefdesverdriet. Vier nummers met een zwaar thema plus mijn eigen zenuwen want ik vond het moeilijk om te doen. Terwijl ik enorm van de komedie ben, het groteske. Dat zit nu wel in mijn solo. De afwisseling komedie met die gevoelige nummers werkt nu.
Dat juist die gevoelige nummers al af waren is geen toeval. Ik heb bewust de komedie uitgesteld omdat dat mijn makkelijke kant was. Makkelijk in die zin dat je er wel moeite voor moet doen, maar daar ligt mijn kracht; dat komt wel. De voorstelling zoals die nu is is heel erg te danken aan Henrike, die zei dat ik wel dat moest doen wat ik zelf was. Pepijn (Cladder, regisseur) gaf aan dat het wel grappig moest worden.
De allereerste insteek twee jaar terug was een volledige liedjesvoorstelling, dus toen heb ik me ook gefocust op heel andere dingen dan comedy. Ik was heel erg bezig met leed, en waar dat in mijn leven zat. Ik dacht dat ik die niet had. Een van mijn beste vriendinnen werd depressief, bij een ander overleed iemand en die raakte in de put, en ik dacht: ik ken dat geloof ik niet. Toevallig zag ik toen op de televisie een programma wat over leed ging, en dat vond ik interessant. Dat moet het thema van de voorstelling worden.
Dat is het nu niet meer, maar gek genoeg zijn er in de afgelopen twee jaar ook wel dingen gebeurd die heel erg met leed te maken hebben. Ik heb het dus wel degelijk, maar ook een soort optimisme, dat er voor zorgt dat het me wel raakt maar het positieve overheerst. Dat is wat je in de voorstelling ziet. Het is comedy, het is luchtig, maar wel met inhoud.
In Daendels leek je te genieten van de interactie-momenten met het publiek. Improviseer je ook tijdens je solo-voorstelling?
Er zitten twee duidelijke blokken in waarbij het om improvisatie gaat. Ik begin namelijk in de zaal, kom als bezoeker de zaal binnen en heb dan contact met het publiek. Maar dat is puur reageren op wat mensen tegen mij zeggen. Ik heb natuurlijk wel een richtlijn waar ik met dat personage naartoe ga. Ik ben begonnen bij theaterdiners en heb dat jaren gedaan, en dat was heel veel improvisatie. Dus die interactie wil ik er wel in hebben. Halverwege is er dan ook een moment dat ik wat doe met het publiek. Dan is het afwachten wat er komt en hoe ze zijn, open of gesloten. Tot nog toe was dat erg leuk. Het is gewoon loslaten en gaan. Zolang je in je personage gelooft en als dat personage reageert dan slaagt het. Het is niet mijn doel om grappig te zijn. Het is het personage dat met iemand uit de zaal aan de haal gaat. Dat gegeven vinden de mensen in de zaal al grappig.
Zijn er veel mensen in de zaal die je al kennen, weten wie er komt?
Natuurlijk zijn er een aantal mensen in de zaal die weten wat je hebt gedaan, maar het gros niet. Het kleine zalen circuit komt vaak op de gok. Theun Plantinga — kleinkunst, kitsch en kolder, laten we het maar proberen. De zaal zit ook niet vol, maar die mensen zijn toch gekomen. Natuurlijk wil je volle zalen, maar ik maak me geen illusies. Who the fuck is Theun Plantinga? Misschien is mijn naam in musicalland net iets groter, maar is daar ook niet groot. Ze moeten je kennen van de televisie. Ook in de jeugdvoorstellingen: je moet of de kids top 20 presenteren of K3 heten, of het Huis Anubis. In de cabaretwereld ook; Theo Maassen, Jurk, die komen op televisie. Die willen de mensen zien.
Maar ik vind het ook wel leuk dat ik niet die naam heb. Dat ik in Zutphen zit of Gorinchem en dat er Friezen in de zaal zitten die er dan al jaren wonen, maar het zo leuk vonden dat er eindelijk is een Fries naar het theater komt. Na afloop krijg ik dan ook reacties: “Moet je nou weer helemaal terug?” “Nee, ik woon in Zaandam.” “Oh, gelukkig.” Ik trek ineens een ander soort publiek, en dat is grappig.
Ga je de show nog promoten op televisie?
Voornamelijk de Friese televisie. Dat is wel grappig. In het land ben ik de grote onbekende, dus is het lastig daar PR los te krijgen. Die willen Liesbeth List of bekende kleinkunstenaars. Net als de grote kranten, die hebben weinig ruimte om cultuur te promoten. In Friesland is dat veel meer. Daar had ik een groot interview in de cultuurbijlage en binnenkort een groot interview in het Fries Dagblad. Met Koninginnedag zing ik daar live liedjes op de radio. Op 9 mei doe ik daar het cultuurprogramma op de televisie. Daar is mijn bekendheid veel groter, en dat merk je ook aan de kaartverkoop. Daar zit de Harmonie bijna vol, in tegenstelling tot de 30 bezoekers in Zutphen.
Friesland is op cultuurgebied natuurlijk veel kleiner. Ik bedacht me laatst nog dat het voor mij veel lastiger was geweest als ik dezelfde passie had gehad en in de Randstad was geboren. Dan zijn er tienduizend jongens die hetzelfde willen, en kom dan maar eens aan de bak. Ik was in Friesland én een jongen én goed Friestalig én blijkbaar talentvol zodat ik bij Tryater aan de slag kon. In plaats van de tienduizend hier lopen er daar maar twee of drie. Daar was ik de gelukkige van, en daar kon ik met regisseurs werken die hier in het land ook dingen doen. Daardoor kon ik dit vak doen.
Waar gaat de voorstelling over?
De kapstok van mijn voorstelling is mijn tienjarig jubileum, wat ik heel erg in de overdrijving gooi. Dus ik heb het over de fantastische voorstellingen die ik heb gespeeld. Henrike persifleer ik als Hedwig van mijn impresariaat. Zij opent de voorstelling, hoe fantastisch ik ben, en hoe fijn het is dat ik 10 jaar in het vak zit, en vervolgens moet ik alles zelf doen. Ik heb de techniek zelf op het toneel staan, mijn eigen licht en mijn eigen geluid. Dus het begint met post-its waarmee ze aanwijzingen geeft wat ik die avond moet doen. Dat had ik dan weer niet verwacht, want ik zit 10 jaar in het vak. Ik ben letterlijk “grut”, maar hoe “grut” ben je als persoon. Het zal Henk uit Zutphen worst wezen dat ik vorig jaar een Gouden Gurbe won met mijn regie van Blood Brothers in Friesland.
Ik doe de voorstelling ook echt alleen. ’s Middags van twee tot vijf ben ik de technicus, en van zes tot het einde van de voorstelling ben ik weer artiest. Dan zijn de lichtstanden gesteld. Dat is de vorm van de voorstelling. Natuurlijk is er wel een mooi lichtplan, gemaakt door Mike den Otterlander, want ondanks dat ik het zelf doe moet het nergens amateuristisch worden.
Dan speelt je musicalcarrière ook een grote rol.
Ik noem er een paar. De voorstelling is zo dat er gasten langskomen die iets met mijn leven hebben. De musical zit in mij. De nummers zijn wel kleinkunstnummers, maar ik heb dat techniekje dat je het hoort. De nummers zijn ook zo gemaakt dat ze op de wip liggen tussen kleinkunst en musical en popmusical. Dat musical zit in de manier van brengen. Ik zong ooit op de uitreiking van de Annie MG Schmidt-prijs en toen kwam Jerney Kaagman achteraf naar me toe en zei: “Het is heel grappig wat je doet. Het is kleinkunst, en tegelijkertijd heel grotesk, en dat zijn we met de kleinkunst niet gewend, maar het klopt wel. Juist die combi is de erfenis van de grote zalen.